Ik daal neer uit de wol van de hemel.
Ik dwarrel, reis mee op de wind,
duikelend uiteindelijk
val ik op de bevroren bodem.
Samen hebben wij gesneeuwd.
De rillende aarde knispert van de koude
en wij blijven liefst nog even liggen,
als een deken in haar winterslaap.
Een koude gloed waait
over ons rollend gevormde gelaat,
met ons gekregen geraamte
zwaaien we naar de zwiepende takken
van het woud, dat beschermt als een lichaam.
We worden in het leven verwelkomd
met een lach die klinkt als de belletjes in kerstmuziek
en schittert als de lichtjes in de aangeklede bomen.
Zoals mijn kristallen glitteren door zonnestralen,
zo strooi ik een glimlach van gezelligheid
in de haardvuurverwarmde winter
en zo brengen vlammetjes van flakkerende hoop
nieuw leven op het onbeschreven smeltend witte blad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten